
Jurisprudentie
BB3358
Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5674 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5674 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Juistheid oordeel over belastbaarheid en de daaraan gekoppelde voorgehouden functies.
Uitspraak
05/5674 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2005, 05/1349 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2007, waar appellant bij gemachtigde is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, die voorheen werkzaam was als zelfstandig kok in een pizzeria en op 1 augustus 1996 in verband met arthrose van de wervelkolom en pseudoarthrose van het osteosynthese naviculare van de linker pols is uitgevallen voor deze werkzaamheden, is per einde wachttijd op arbeidskundige gronden een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de klasse 80 tot 100%.
Appellant is op 20 november 2003 in het kader van de (eerstejaars) herbeoordeling onderzocht door R. van Altena. Van Altena concludeerde op basis van eigen onderzoek en dossier onderzoek dat appellant fysiek verminderd belastbaar te achten was zoals omschreven in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 3 december 2003, maar dat appellant deze functionele mogelijkheden duurzaam kon aanwenden. De arbeidsdeskundige M. Bakker concludeerde op basis van een theoretische schatting, gebaseerd op de functies productiemedewerker industrie, productiemedewerker textiel en sorteerder/controleur, dat er geen relevant verlies aan verdiencapaciteit resteerde, waarop het Uwv bij besluit van 28 april 2004 de WAO-uitkering van appellant per 28 juni 2004 heeft ingetrokken.
Dit besluit is in bezwaar, na nader onderzoek door bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar en de bezwaararbeidsdeskundige D.J. Rooze, bij besluit van 10 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) gehandhaafd.
Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep doen aanvoeren dat hij op en na 28 juni 2004 op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te achten was, dan wel verdergaand beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Appellant heeft daartoe gesteld dat het Uwv ten onrechte geen rekening (meer) heeft gehouden met zijn nekklachten. Verder heeft appellant doen stellen dat door hem betwijfeld wordt of de arbeidskundige schatting in het licht van de jurisprudentie van de Raad over het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) stand kan houden.
Ter zitting van de Raad is door de gemachtigde van appellant nog opgemerkt dat hem uit navraag bij appellants huisarts gebleken is dat de klachten van appellant de laatste 10 jaar niet veranderd zijn.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad heeft in hetgeen namens appellant is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. Anders dan appellant veronderstelt, heeft de verzekeringsarts Van Altena bij de vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellant wel degelijk rekening gehouden met de door appellant geuite nekklachten. Blijkens de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 3 december 2003 heeft Van Altena bij eigen onderzoek geen evidente afwijkingen of beperkingen aan de nek en de linker pols kunnen vaststellen, maar heeft hij desondanks aanleiding gezien om appellant uitgaande van de hiervoor vermelde diagnoses beperkt te achten voor zware fysieke arbeid en repeterende bewegingen. De bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar heeft na eigen onderzoek en dossieronderzoek geen aanleiding gezien om het primair ingenomen standpunt onjuist te achten. Bij haar onderzoek naar de linker, niet dominante, hand- en pols functie van appellant constateerde Ebbelaar dat er sprake was van een licht verminderde afname van de pincetgreep ten opzichte van rechts, maar dat deze afname bij onbelaste bewegingen te verwaarlozen was. Zij overwoog verder dat hoog frequente onbelaste bewegingen van de linker pols waren toegestaan en dat er geen indicatie bestond voor een urenbeperking. De Raad kan zich vinden in dit oordeel. Namens appellant zijn geen medische verklaringen in geding gebracht die een ander licht werpen op de voor hem geldende belastbaarheid.
Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft overweegt de Raad dat hem niet gebleken is dat de geduide functies niet berekend zouden zijn voor de belastbaarheid van appellant noch dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit geen stand zou kunnen houden in het licht van de jurisprudentie van de Raad over het CBBS. De Raad sluit zich daarbij aan bij hetgeen door bezwaararbeidsdeskundige Rooze in haar rapportages van 5 november 2004 en 6 mei 2005 is overwogen.
Uit het voorgaande volgt dat de het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 september 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M. Gunter.
DK